In 2001 was er nog geen tv-programma Ik Vertrek, maar het begin van ons Franse avontuur had daar best in gepast. Toen we op 4 november 2001 naar Die vertrokken, zouden we 4 dagen later het definitieve koopcontract tekenen. Bij aankomst vertelde de verkoper echter dat er een probleem was. Een stukje land moest nog worden opgemeten en het Kadaster had een wachttijd van 9 maanden. Daar sta je dan, met je poezen en een koffer met kleren, de hele inboedel ergens onderweg in een verhuiswagen. Er was wel een appartement voor ons beschikbaar, met een oud bed en een formica eethoek, maar bordjes, kopjes, pannen… niets was er. Dat was best behelpen.
We maakten van de nood een deugd en investeerden in de kennismaking met mensen en organisaties en ook in het verkennen van de omgeving. Onze eerste autotocht leidde ons naar de bron van de rivier de Drôme. Die is te vinden bij het minidorp La-Bâtie-des-Fonds, met 5 inwoners en een eigen burgemeester(?).
Vroeger woonden er meer mensen, totdat aardverschuivingen in 1935 en 1936 de meeste huizen vernielden. Ook het huis van de Curie: de legende vertelt dat daaronder de eerste bron van de Drôme werd gevonden.
We verwachtten er heel wat van, uit de grond opborrelend water of zo, maar het leek toen niet meer dan een wat drassige plek. Jaren later maakte het departement er een vlonder van 250 meter lang, zodat je al rondwandelend meer zicht hebt op de verschillende bronnetjes. Er zijn er vlakbij nóg twee, die van de Carabes en van Chamel, samen zorgen ze ervoor dat er een slootje ontslaat. Beetje bij beetje wordt dat een rivier, die uiteindelijk na 175 kilometer in de Rhône uitkomt. Maar hier, bij het begin, kun je je gewoon niet voorstellen dat mensen er in het voorjaar op kunnen raften, wildwaterkanoën.
Dicht bij La-Bâtie-des-Fonds ligt het dorp Valdrôme, een skigebiedje met ook in de zomer veel toeristische activiteiten, zoals van alles rondom astrologie. In augustus, de maand van de vallende sterren, staan daar talloze sterrenkijkers opgesteld, waar mensen uit heel Europa op af komen. Voor jongeren zijn er ook allerlei stages over dat onderwerp.
Er zijn in die buurt bovendien talloze wandelingen uitgezet. We waren zelf nog nooit in dit hooggelegen dorp en het is echt spectaculair: je kunt er gemakkelijk inrijden, maar het is voor ons een hele toer om de auto weer om te draaien voor de terugtocht. (Dat komt ook, omdat we de parkeerplaats die wél simpel bereikbaar is, pas in de gaten hebben bij vertrek). Behalve een mooie zonnewijzer is er niet veel te zien.
Op de terugreis passeren we wedérom de Claps de Luc. In 1442 brak, door een aardverschuiving, de hoogste bergtop, de Pic, in grote stukken. Die brokken stremden de rivier en daardoor ontstonden er twee meren, een grote en een kleinere. Eeuwenlang werd er gevochten om het grootste meer, vanwege de vruchtbare grond eromheen en de visvangst. In 1788 werd dat meer drooggelegd en in 1804 werd er een gat in de rotsen geboord, zodat de Drôme weer verder kon stromen. Dit gat, deze plek, heet de Saut de la Drôme, omdat de rivier hier werkelijk vele meters naar beneden ” springt”. In het voorjaar, als het smeltwater vanuit de bergen naar beneden komt, gaat dat met donderend geweld. Dat levert mooie plaatjes op. Er schijnt ook een mooi pad van de Claps naar de Saut te lopen, met informatieborden. Dat moeten we nog eens gaan ontdekken.
Terwijl wij onze gasten aanraden om daar een kijkje te gaan nemen en eventueel een dag door te brengen aan het lieflijke meertje, hebben wij dat zelf nog nooit gedaan. Nu stoppen we er en we boffen: zelfs de snackbar is open, voor een kopje koffie. De steile wanden van de rotsen daar lenen zich goed voor bergbeklimmen. Er is zelfs een heuse klimschool. Ook is er een zogenaamde via ferrata, een met staalkabels uitgezet parcours. Je zit gezekerd aan die kabels en de voeten kun je meestal op stalen stijgbeugels neerzetten. De via ferrata bij de Claps is 650 meter lang en je overbrugt 200 meter hoogteverschil. Voor iemand die op de lageduikplank al hoogtevrees heeft, is dit helemaal niks. Ik zit liever aan dat meertje, met de voeten op de grond.
Nu, met de herfstvakantie, is er een jonge vader aan het oefenen met zijn kinderen. Die aapjes hebben flexibele schoentjes en gaan zó omhoog, op een oefenplek. Ze kijken goed waar ze hun voeten neerzetten en waar ze met hun handen grip hebben op de stenen. Zijn ook niet gezekerd door een touw, ik griezel ervan. Als er eentje uitglijdt naar beneden rollen er wat traantjes, maar pa zegt: Kom op, niet piepen. En hups, de volgende poging…
Waar we wél eerder waren: het Marais des Boulignons, een moeras dat is overgebleven van dat vroegere grote meer, vóór de drooglegging. Schapen en paarden uit de Camarque onderhouden het huidige moeras,door het riet en jonge boompjes op te eten. In dit prachtige natuurgebiedje is een mooie rondwandeling te maken van 3 kilometer, het Sentier du Marais, met slechts een hoogteverschil van 100 meter. Die tocht gaat gedeeltelijk over vlonders, om de voeten droog te houden. Er zijn wel 320 verschillende soorten planten geteld, 31 soorten Libelles, 5 soorten reptielen, 73 soorten vlinders, en 61 soorten vogels, waaronder de kiekendief, een grote roofvogel. Zeldzaam ook is de witte Moerasorchidee. Nog 2 bijzondere dingen: tijdens de wandeling kom je ineens een verroeste oude auto tegen, die in 1944 gestolen was van de Wehrmacht, met de kogelgaten in het dak. Men had de auto in een droge periode verborgen, en toen kwam de regen…
En er is een mooie ruïne, bereikbaar via een steil hellinkje, waarschijnlijk gebouwd door de bezitters van het grote meer, de monniken van Chartreuse.
Nu onze laatste gasten zijn vertrokken, werken we ons klussenlijstje af: Het zwembad winterklaar maken, buitenmeubels en kuipplanten naar binnen brengen, door de zon aangetast beitswerk herstellen enzovoort. Zo’ n toeristisch middagje is dan een leuke afwisseling.
P.S. Onze eerder gemaakte eigen foto’s van het moeras kon ik niet terugvinden. Deze zijn van les montagnards bretons.