Je zou kunnen denken dat wij na het seizoen , als de gasten weg zijn, langzaam in een winterslaap sukkelen. Niets is minder waar. Alhoewel…onze vakantie heeft er wel iets van. Via een toeristische route rijden we naar Nice, kabbelen 7 uur op de boot en overnachten in een hotel in Ajaccio . De volgende ochtend doen we meer dan 3 uur over de 125 kilometer naar Bonifacio. De bochten in de weg rijgen zich aaneen, maar adembenemende uitzichten, dat wel…Bij onze mini-villa aangekomen worden we allerhartelijkst ontvangen door de eigenaresse, die enthousiast vertelt over alles wat we ABSOLUUT moeten bezichtigen. Het is een waterval die over ons heen spoelt. Déjà vu, dit komt me bekend voor…
We doen niet zoveel: slapen,boekje lezen,slapen, eten en drinken en weer slapen. Toch zien we ook nog iets van de omgeving. Met een boot varen we rondom Bonifacio. De oude stad ligt prachtig bovenop de witte, kalkrijke kliffen en de zee is azuurblauw. Als we de stadswandeling willen maken, moeten we eerst terug: Rien is vergeten zijn sloffen uit te doen… De volgende dag lukt het toch. Het stadje heeft, net als Die, een rijke geschiedenis en dat is te zien aan de talloze mooie gebouwen. En de smalle straatjes, met tientallen winkeltjes, daar zou je wel dagenlang kunnen snuffelen.
We bewaren de Trap van de koning van Aragon tot een ander moment. Dan dalen we de 187 in hoogte steeds verschillende treden af. Deze trap is aangelegd om bij een waterput te kunnen komen en was tegelijkertijd een vluchtroute. Naar beneden gaat prima, maar dan weer omhoog…en wij doen dat natuurlik op het heetst van de dag. Het Bastion van Etendard is onderdeel van de 13e eeuwse vestingmuren. Nu is het een museum waar de geschiedenis van Bonifacio wordt uitgebeeld, met o.a. skeletten van voor de jaartelling, een herinnering aan een schipbreuk van de Sémillante waarbij ongeveer 700 mensen omkwamen. Indrukwekkend. We maken nog een autotochtje en dat was alles, voor 14 dagen. In dit tempo kunnen we nog 10 jaar naar Corsica gaan, voordat we het hele eiland kennen..
Als we onze veerboot oprijden moet dit keer de auto niet alleen op de handrem, maar ook in de versnelling. Normaal moeten we bijna tegen de bumper van de voorganger parkeren, maar nu is er aan alle klanten een meter ruimte. Het waarom merken we als we op zee zitten: windkracht 10 en golven van meer dan 4 meter hoogte. De wind komt van 2 kanten en onze boot moet daar dwars doorheen. Alles piept en kreunt. Wij zitten in de bar en het personeel moet regelmatig rennen om een rij glazen tegen te houden. Als we voor de zoveelste keer een melding krijgen dat we later aan zullen komen, bestel ik een flesje wijn met 2 glazen en krijg er een schaaltje chips bij. Op de terugweg word ik overvallen door een zware golf. Laagvliegend ga ik verder en net op tijd vangt Rien me op. Vier uur later dan gepland komen we aan. Eenmaal in Die aangekomen treffen we alles in buitengewoon goede staat aan. Poes Tosca is helemaal hersteld van haar operatie. Helaas krijgen we later in de week bericht dat het niet alleen een kwaadaardige tumor is, maar ook dat er uitzaaiingen zijn in de lymfeklieren en dat het om sneldelende cellen gaat. Dus we gaan van haar genieten zolang het verantwoord is.
Onze oppassers hebben dagelijks walnoten geraapt. Als zij weer weg zijn, moeten wij dat doen. Ik ben gewaarschuwd dat er zwervers in onze wijk zijn neergestreken, misschien wel in onze boomgaard. Dus ik kijk goed om me heen: niks te zien. Even later verschijnen ze tóch, met een melkbussenkar achter zich, waarop hun spullen hoog opgeslagen liggen. Ik vraag wat ze van plan zijn. Ze gaan kamperen op een publiek terrein, achter onze walnoten. Dat mag niet van mij: het is namelijk ons terrein en wij hebben slechts gedurende een half jaar vergunning om mensen te laten kamperen. Oké, zeggen ze, en lopen door, om een eindje verder alsnog onze boomgaard in te duiken. Ik er weer achteraan. De ene woordvoerder is een beleefde jongeman, hij heeft wel werk, maar verdient te weinig om een camping te kunnen betalen. En het is maar voor een week. Ja, ach, misschien moet ik het toch toestaan? Ik stel voor het te overleggen met mijn man. Dat vind ie goed, als ik het dan wel zelf kom vertellen als ze toch weg moeten. Geen politie erbij, zegt ie. Als Rien een tijdje later komt zijn er inmiddels 4 zwervers gearriveerd, staan er 2 tenten, lopen er 3 poepende honden om ons heen en is er een vuur gestookt terwijl er een harde wind waait. Vooral dat laatste vinden we beangstigend. Dus moeten ze toch vertrekken. Even later verdwijnen er 2, maar de rest blijft. Daarom ga ik, vanaf de dijk, nog een keer kijken. De 2 overgebleven mannen maken geen aanstalten om te vertrekken, dus ik maan ze om weg te gaan. “Ja, misschien in de loop van de middag”, is het antwoord. Dat zint me niet, ze moeten – vanwege dat vuur- echt vertrekken . Meteen word ik uitgescholden voor Putain, stomme hoer. Met de waarschuwing dat ik onmiddellijk de Gendarmerie ga bellen, vertrek ik. Maar ik loop wel steeds een beetje harder. Als mijn schoen dan ook nog kapot gaat ben ik écht een held op sokken…De Gendarmerie waarschuwt me: Wij gaan erop af, maar jullie moeten binnen blijven. Bemoei je niet met hen, het zijn geen lieverdjes. De rest van de week patrouilleren ze regelmatig, totdat we verlost zijn van dat gespuis.
We hebben het druk: 8 dagen na onze vakantie gaan we al naar Nederland. De kwartaalboekhouding moet af, de sociale lasten voor het personeel geregeld enzovoort. In de nacht van woensdag op donderdag droom ik over mijn verongelukte broertje. Het is al bijna 25 jaar geleden, maar nooit voorbij. Die donderdagochtend is voor verschillende boodschappen. Nog op de parkeerplaats van de U Express doe ik mijn autogordels om en denk: Als mijn broertje dat had gedaan leefde hij misschien nog. Maar ja,zo is het niet.
Ik rijd kalm in de richting van ons huis, let bij de bocht naar links goed op het tegemoetkomende verkeer: daar kan ik met gemak voor langs. Als ik vervolgens linksaf sla, hoor ik een ongelooflijke knal en zie stomverbaasd een scooter over het asfalt glijden en meteen een jongen daar weer links van. Hij knalt met zijn hoofd hard tegen een muurtje en stuitert terug. Op dat moment sla ik volledig op tilt. Hij is vast dood, ik heb iemand gedood….Ik ren naar hem toe, maar hij staat al weer op zijn benen. Beurs en gebutst aan alle kanten, maar de helm heeft hem voor erger behoed. Ik ben zo in shock, dat het niet lukt om 112 te bellen of 17, de alarmnummers. Zelfs Rien krijg ik pas na een paar pogingen aan de lijn. ”Ik heb een aanrijding gehad, heb zelf niks en je moet de Police Municipal bellen”, bijt ik hem ongeveer toe. De jongen wil beslist geen politie erbij, ik moet meekomen naar zijn moeder. Maar hij kán me wat: ik heb geen ervaring met botsingen in Frankrijk. De Police Municipal bevestigt het: Zijn ouders zijn verantwoordelijk, dus we moeten hem wel thuis brengen om de schade te regelen. Onderweg vertrouwt hij ons toe dat hij in Parijs in het Huis van Bewaring zit en een dag verlof heeft.’n Lekker ding dus. Thuis aangekomen vraagt zijn moeder mij meteen om de botsing op haar naam te zetten, want het joch heeft al zoveel problemen. Dat lijkt me niks. Omdat we een lunchafspraak hebben, vraag ik haar mij de papieren te geven, zodat ik ze kan invullen. Aan het eind van de middag kan ze dan haar deel van het schadeformulier bij ons ophalen, tegelijk met de achtergelaten scooter.
Dat wil ze wel. Wij gaan vervolgens naar onze verzekeringsagent om hem het probleem voor te leggen: ik wil alles invullen, maar ga geen valsheid in geschrifte plegen. Maar de man wil wel meewerken, hij vult haar deel in. Het is overduidelijk dat de jongen verkeerd was, hij heeft bovendien –zei de politie- onverantwoord hard gereden en er is een getuige, die de jongen en de scooter nog net kon ontwijken. Dus de volgende dag kunnen we de auto naar de garage brengen, die wordt tijdens ons verblijf in Nederland weer helemaal gerepareerd.
Het was een hele schrik, maar zolang het om blikschade gaat en ook de jongen het kan navertellen, ach dan valt het allemaal nog wel mee.
Maar rustig de winterslaap in sukkelen? Misschien komt het nog….